Obsessieve-compulsieve stoornis (dwangstoornis)
Inleiding
We hebben allemaal zo onze vaste gewoonten en routinehandelingen waar geen duidelijke noodzaak voor bestaat. Bijvoorbeeld je pas prettig voelen als het vaste ritueel van schoonmaken is afgemaakt, pas aan het werk kunnen gaan als het bureau netjes is opgeruimd, nog even controleren of de deur wel dicht is, als er over iets naars wordt gepraat het even moeten afkloppen op hout. We zeggen dan soms "doe niet zo dwangmatig". Deze voorbeelden kennen we allemaal wel, we hebben er geen last van en we beschouwen het als iets dat bij ons hoort. Bij een dwangstoornis is dat anders, het wordt niets als eigen beleefd ("egodystoon"), in tegendeel: het leven wordt erdoor beheerst. Een dwangstoornis wordt gekenmerkt door dwanggedachten (obsessies) en dwanggedachten (compulsies).
Voorkomen
Een dwangstoornis komt veel voor, men schat 2-3% van de volwassen bevolking. In een groot Nederlands onderzoek onder volwassenen van 18-64 jaar bleek de lifetime-prevalentie (proportie van mensen in een populatie die ooit een obsessieve-compulsieve stoornis hebben gehad) 0,9% (bij vrouwen 0,8%, bij mannen 0,9%). Het begin ligt gemiddeld rond het 22e jaar, in 65% van de gevallen beginnen de klachten voor het 25e, vaak al in de vroege jeugd, soms begint het rond het 5e levensjaar, bij minder dan 35% ontwikkelen de klachten zich na het 35e. Bij minder dan 10% van de onbehandelde OCS nemen de klachten spontaan af. Uit meeste onderzoeken komt naar voren dat OCS bij mannen en vrouwen in gelijke mate voorkomt, hoewel enkele latere onderzoeken een groter aandeel van vrouwen vond.
Beloop
OCS begint in 30% van de gevallen acuut, 70% begint sluipend.
Intrusies en rituelen
De DSM-5 hanteert subjectieve criteria: de obsessies of compulsies zijn tijdrovend (nemen bijvoorbeeld meer dan een uur per dag in beslag) of veroorzaken duidelijk lijdensdruk. Uit onderzoek (Rachman en de Silva, 1978) bleek dat 80% van "normale" proefpersonen regelmatig obsessies had en de inhoud bleek niet te verschillen van patiënten met OCS. Om onderscheid aan te brengen, noemt men de obsessies van mensen zonder OCS ook wel intrusies. Een intrusie kan steeds meer angst oproepen door de misvatting als dat de gedachte aan een bepaalde situatie voorspelt dat die situatie zich daadwerkelijk zal voordoen en de opvatting dat als een gedachte herhaaldelijk terugkomt, deze een speciale betekenis heeft. Vaak wordt dan het hebben van een verwerpelijke gedachte vrijwel gelijkgesteld aan het vertonen van verwerpelijk gedrag. De "normale" variant van een compulsie wordt wel een ritueel genoemd.
Voorbeelden
- Smetvrees
dwanggedachte: ik ben besmet met een ernstige ziekte door contact met bijvoorbeeld urine, ontlasting
dwanghandeling: vaak handen wassen, schoonmaken - Teldwang
dwanggedachte: idee niet netjes, precies of goed genoeg dingen doen
dwanghandeling: alles recht zetten, tellen - Controledwang
dwanggedachte: idee per ongeluk iets fouts, verkeerd of gevaarlijks doen (bijvoorbeeld gaskraan niet gesloten)
dwanghandeling: herhaaldelijk controleren
DSM-5 criteria
Oorzaken
- Psychologische factoren
De evolutiepsychologie beschrijft steeds herhaald of stereotiep gedrag als een oerfunctie (een soort rudimentaire functie) om zich te beschermen tegen indringers, natuurgeweld, onhygiënische omstandigheden of gebrek aan voedsel ('hamsteren'). - Genetische factoren
Uit tweelingenonderzoek blijkt dat genetische factoren een rol spelen: als de helft van een eeneiige tweeling OCS heeft, dan is de kans dat de andere helft het ook heeft groter dan bij twee-eiige tweelingen. Tevens is het zo dat de kans op het ontwikkelen van OCS ook groter is voor personen met een kind of ouder die OCS heeft, vergeleken met de hele bevolking. - Hersenbeschadiging
In zeldzame gevallen is een hersenbeschadiging de oorzaak van OCS, zoals encefalitis, een streptokokkeninfectie bij kinderen en diverse soorten hersenbeschadiging, direct voorafgaand aan het optreden van OCS. - Structurele afwijkingen
MRI-onderzoeken laten zien dat bij OCS diverse functionele en structurele afwijkingen in neurale netwerken zijn, met name frontostriataal. Het frontostriatale netwerk verbindt de dorsomediale prefontale cortex en de basale ganglia met elkaar. Dit is het deel van de hersenen dat gedrag en motivatie aanstuurt en bij OCS-patiënten overactief is. Gevolg is een teveel aan de neurotransmitter glutamaat. - Er zijn ook aanwijzingen dat OCS symptomen samenhangen met een dysfunctie van neurotransmittersystemen: een onderproductie van serotonine in basale ganglia en een overproductie van dopamine in de prefrontale cortex. Op fMRIscans wordt bij OCS-patiënten een verhoogde activiteit in de prefrontale schors en nucleus caudatus (belangrijk motorisch schakelgebied met veel verbindingen met voorste deel hersenen) gevonden.
Een andere bevindingen is dat bij patiënten met OCS grijze stof en minder witte stof in de hersenen wordt gezien, vergeleken met personen uit een controlegroep.
Beoordelingsschaal
Om het effect van een behandeling te meten is er een vragenlijst ontwikkeld: de Yale-Brown Obsessive-Compulsive Scale (Y-BOCS). In klinisch onderzoek wordt een afname van de Y-BOCKS (of van de CGI) van 25 tot 35% beschouwd als respons op behandeling.
Behandeling
Klik hier voor een beschrijving van de behandeling
Boeken
Klik hier voor boeken over OCS
Nederlandstalige links
Klik hier voor Nederlandstalige links
Engelstalige links
- Anxiety Disorders Association of America (ADAA, patiëntenorganisatie)
- Anxiety Network
- Detailed information about the social signs of OCD
- OCD Online
- PubMed (overzicht van de publicaties van één jaar)
Literatuur
Klik hier