Hulpgids

De gids voor de geestelijke gezondheidszorg

Borderline - oorzaken

Inleiding

Uit tweelingstudies is bekend dat de typerende persoonlijkheidskenmerken van borderline (afwijkingen in de regulatie van stemmingen, impulsen en agressie) voor zeker vijftig procent door genetische factoren zijn bepaald, de rest is een kwestie van omgeving. Belangrijke risicofactoren zijn onder andere ADHD en een hechtingsstoornis. Kinderen die zich niet goed hebben kunnen binden aan hun ouders, zijn kwetsbaar. Ze blijken relatief vaak het slachtoffer van seksuele of lichamelijke mishandeling en chronisch misbruik op jonge leeftijd is iets dat opvallend vaak voorkomt bij borderline-patiënten. Sommige onderzoekers beschouwen BPS zelfs als een bij uitstek traumagerelateerde diagnose. Maar ook hierbij geldt: niet alle mensen met het syndroom zijn in dit opzicht gelijk. Langdurige mishandeling komt bij veel, maar niet bij àlle patiënten voor.'

Psychologische factoren

Tussen de 25 tot 75% van de BPS-patiënten zijn in hun jeugd onderworpen geweest aan langdurige traumatische ervaringen (emotionele verwaarlozing, fysieke mishandeling of seksuele misbruik) of zijn getuige geweest van huiselijk geweld. Ernstige traumatisering voor het zesde jaar blijkt bij BPS-patiënten vaker voor te komen (57%) dan bij patiënten zonder BPS (13%). Veel patiënten zijn opgegroeid in incomplete gezinnen en vaak zijn er ervaringen met vroege separatie (verlating).

Biochemische factoren

Serotonine
De boodschapperstof serotonine is betrokken bij cognitieve processen als geheugen en concentratie. Tijdens stress zorgt deze stof ervoor dat de paniek niet te zeer toeslaat zodat iemand weloverwogen kan handelen. In het verleden zijn duidelijke verbanden aangetoond tussen stoornissen in de regulatie van emoties en impulsen, en afwijkingen in het serotoninesysteem in de hersenen. De Nederlandse psychiater heeft dat nader onderzocht. Hij gebruikte daarvoor een provocatietest met m-CPP, een afbraakproduct van een antidepressivum. Deze stof stimuleert receptoren in het serotoninesysteem. Bij gezonde proefpersonen leidt dit tot een concentratiestijging van twee hormonen: prolactine en cortisol. Beiden zijn betrokken bij de stressrespons, hoewel de rol van prolactine daarin nog onduidelijk is.
Bij niet-getraumatiseerde BPS-patiënten was de prolactine-respons normaal. De chronisch getraumatiseerde groep daarentegen vertoonde geen enkele reactie op de provocatietest. M-CCP had niet of nauwelijks effect. Bovendien werd een duidelijke samenhang gezien tussen frequentie, duur of beginleeftijd van het misbruik en de ernst van de afwijking in het serotoninesysteem. Bijna alsof we op een biologische marker voor chronische traumatisering waren gestuit. De mishandelingen hadden als het ware littekens achtergelaten. Niet alleen op de ziel, maar ook - in endocriene vorm - in het brein.'
Als meest plausibele oorzaak noemt Rinne een gestoorde groei van de hersenen. Het brein heeft prikkels van buitenaf nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Ontbreken deze stimulansen, dan ontstaat schade en dat geldt evenzeer voor overprikkeling. Dat laatste gebeurt waarschijnlijk bij chronisch getraumatiseerde kinderen. Ze staan permanent onder stress met als gevolg een teveel aan cortisol, hetgeen onder andere leidt tot beschadiging van het serotoninesysteem.
Cortisol
Overactiviteit van de stress-as lijkt een cruciale schakel in het proces van endocriene ontsporing. Rinne onderzocht ook het functioneren van de stress-as. Hij gebruikte daarvoor een provocatietest met dexamethason en CRH (Corticotropin Releasing Hormone). Dexamethason is een soort synthetisch cortisol en zwakt daarom, net als 'echt' cortisol, ons interne alarmsysteem af. 'Door toediening van dexamethason trappen we als het ware hard op de rem.' CRH doet juist het tegenovergestelde. Het fungeert als aanjager en geeft de stress-as een flinke boost. Deze oppepper wordt versterkt door het hormoon vasopressine (AVP), dat de werking van CRH intensiveert. Onder invloed van deze beide stoffen stijgt de concentratie ACTH - het stresshormoon dat de uitscheiding van cortisol in de bijnier regelt. Rinne: 'Cortisol fungeert als rem, maar CRH en AVP zou je kunnen beschouwen als het gaspedaal van de stress-as. Met de provocatietest remmen we dus eerst de stress-as maximaal af en geven we vervolgens vol gas. Daarmee kunnen we subtiele veranderingen in het systeem opsporen.' Bij chronisch getraumatiseerde borderline-patiënten staat vooral het gaspedaal gevoelig afgesteld. 'In vergelijking met zowel de niet-getraumatiseerde groep als de gezonde proefpersonen, zagen we bij langdurig misbruikte patiënten een bijzonder hoge uitscheiding van ACTH en cortisol als reactie op dexamethason en CRH. De stress-accelerator (CRH/AVP) is bij hen hyperreactief. Onder normale omstandigheden merk je daar niets van. Maar bij een geringe prikkeling, een lichte spanning, slaat het stress-systeem al op hol.'
Overige
Waarschijnlijk zijn veel meer hormoonsystemen gestoord, meer onderzoek hiernaar is nodig.

Genetische factoren

Mensen met borderline persoonlijkheidsstoornis zijn impulsief, reageren extreem en hebben moeite met het onderhouden van relaties. Deze kenmerken variëren op een continuüm, van laag naar hoog. Genetische aanleg speelt een belangrijke rol in het verklaren van deze variatie. Dit geldt zowel voor zowel mannen als vrouwen. Genen in een regio op chromosoom 9 zijn mogelijk verantwoordelijk voor deze genetische variatie. Dit is de uitkomst van het onderzoek van Marijn Distel waarop zij 16 september aan de VU is gepromoveerd.
Distel zocht een verklaring voor verschillen op een continuüm van borderline persoonlijkheidskenmerken bij de algemene bevolking. Haar centrale vraag was of verschillen tussen mensen in borderline persoonlijkheidskenmerken verklaard kunnen worden door verschillen in erfelijke aanleg. Om deze vraag te beantwoorden deed zij een groot onderzoek onder tweelingfamilies uit Nederland, België en Australië. Meer dan 15.000 tweelingen en hun familieleden vulden een vragenlijst in over borderline persoonlijkheidskenmerken. De scores op deze vragenlijst lieten inderdaad een grote variatie van laag naar hoog zien. Genetische aanleg bleek een belangrijke rol te spelen in het verklaren van deze variatie. Genen in een regio op chromosoom 9 zijn mogelijk verantwoordelijk voor deze genetische variatie. Verder onderzoek moet uitwijzen welke genen dit precies zijn.
Naast genen spelen bij sommige mensen ook omgevingsinvloeden een rol. Distel onderzocht de rol van ernstige, stressvolle gebeurtenissen, zoals een geweldsmisdrijf,een scheiding of het verbreken van een relatie. Mensen die het slachtoffer zijn van een seksueel misdrijf lopen een bijzonder groot risico op BPS, bij hen spelen genetische factoren zelfs in mindere mate een rol dan bij mensen die deze traumatische gebeurtenis niet hebben meegemaakt.
Het onderzoek van Marijn Distel werd uitgevoerd aan de afdeling Biologische Psychologie van de VU, waar het Nederlands Tweelingen Register is gevestigd. Zijwerkte samen met prof. Derom (Oost-Vlaams Meerlingen Register), prof. Martin (Australisch Tweelingen Register) en prof. Trull (universiteit van Missouri). De International Society for the Study of Personality Disorders kende Distel voor haar werk de Young Researcher's runner-upAward toe, die 22 augustus is uitgereikt in New
Bron: Persberichten archief VU

Literatuur borderline

Praktijk uitgelicht

Praktijk inschrijven

Ook uw praktijk geplaatst op de Hulpgids? U kunt zich aanmelden door het inschrijfformulier in te vullen en daarna op de knop "versturen" te klikken. Uw gegevens worden binnen 5 werkdagen na ontvangst kosteloos door Hulpgids.nl verwerkt en gepubliceerd. inschrijven ›