Hulpgids

De gids voor de geestelijke gezondheidszorg

Schizotypische persoonlijkheidsstoornis

De term schizotypisch werd in 1953 voor het eerst gebruikt door een leerling van Freud, Sandor Rado. Rapport noemde het “latente schizofrenie”; Kreaplin bedacht de naam “autistische persoonlijkheid”. In 1980 werd de schizotypische persoonlijkheidsstoornis geïntroduceerd in de DSM-III. Het concept ontstond door het besef dat er niet-psychotische, maar excentrieke en disfunctionerende mensen waren, die een lichtere vorm van de constitutionele tekortkoming hadden die de grondslag vormt van schizofrenie. Het gedrag is vaak vreemd en bizar. Ze ervaren contact met anderen als bedreigend en zijn wantrouwend. Zij hechten zich slecht aan anderen, leven geïsoleerd en ogen kil en vlak in hun gevoelsuitingen. Er is verlies van spontaniteit, ambitie en er is een falende sociale ontwikkeling. Denken en communiceren is gestoord, binnenwereld is gekenmerkt door imaginaire relaties en gevuld met kinderlijke angsten en fantasieën. Vaak komen betrekkingsideeën, magisch denken en bizarre gedachten voor. Soms praten zij in metaforen of zeer stereotiep. Ze geloven speciale krachten te bezitten (bijv. helderziendheid). Vaak bestaan illusionaire vervalsingen, depersonalisatie en derealisatieverschijnselen. Een echt psychotisch beeld ontbreekt. Gezien de grote overeenkomsten met een autistische spectrum stoornis (ASS), wordt steeds vaker gedacht dat de schizotypische persoonlijkheidsstoornis in feite een ASS is.
Personen met een schizotypische persoonlijkheidsstoornis hebben een vervreemd zelfbeeld: ze zien zichzelf als verlaten en vervreemd van de wereld. Zij denken bij herhaling veel na over de leegheid en zinloosheid van het leven, zien zichzelf meer als dood dan levend en bedreigd door niet-zijn. Ze isoleren zich en gaan zich meer en meer zien als niet passend in de samenleving waarin zij leven. Terugkoppeling van anderen bevestigd gewoonlijk dat zij de wereld anders ervaren als anderen. Zij kunnen zelden bevestiging of validatie voor zichzelf vinden in hun interacties met anderen.

DSM-5 criteria

301.22

  • A. Een pervasief patroon van sociale en interpersoonlijke deficiënties, gekenmerkt door een direct gevoeld ongemak bij, en een verminderd vermogen tot, het hebben van hechte relaties, en door cognitieve en perceptuele distorsies en excenticiteit in het gedrag, beginnend op jongvolwassen leeftijd en aanwezig in uiteenlopende comtexten, zoals blijkt uit vijf (of meer) van de volgende kenmerken:
    1. Betrekkingsideeën (met uitsluiting van betrekkingswanen)
    2. Eigenaardige overtuigingen of magische denkbeelden, die het gedrag beïnvloeden en die niet  in overeenstemming zijn met de subculturele normen.
    3. Ongewone perceptuele waarnemingen, met inbegrip van illusies.
    4. Merkwaardige wijze van denken en spreken (bijvoorbeeld vaag, wijdlopig, metaforisch, met een overmaat aan details, of stereotiep).
    5. Achterdocht of paranoïde ideeën.
    6. Inadequaat of ingeperkt affect.
    7. Het gedrags of het uiterlijk is vreemd, excentriek of zonderling.
    8. Geen hechte vrienden of vertrouwelingen afgezien van eerstegraads familieleden.
    9. Excessieve sociale angst die niet afneemt naarmate de betrokkene iemand beter kent en die vaak meer samenhangt met paranoïde angsten dan met een negatief oordeel over
       zichzelf
  • B. De stoornis treedt niet uitsluitend op in het beloop van schizofrenie, een stemmingsstoornis met psychotische kenmerken, een andere psychotische stoornis of een autistische
        spectrumstoornis.



 

Hulpgids nieuwsbrief

Praktijk aanmelden

Ook uw praktijk geplaatst op de Hulpgids? U kunt zich aanmelden door het inschrijfformulier in te vullen en daarna op de knop "versturen" te klikken. Uw gegevens worden binnen 5 werkdagen na ontvangst kosteloos door Hulpgids.nl verwerkt en gepubliceerd. inschrijven ›