Dementie door somatische aandoeningen
DSM-IV-TR criteria
Klik hier voor uitleg DSM
A. De ontwikkeling van multipele cognitieve stoornissen worden zichtbaar door beide volgende:
(1) geheugenstoornissen (verminderd vermogen nieuwe informatie te leren of zich eerder geleerde informatie te herinneren)
(2) een (of meer) van de volgende cognitieve stoornissen
(a) afasie (taalstoornis)
(b) apraxie (verminderd vermogen motorische handelingen uit te voeren ondanks intacte motorische functies)
(c) agnosie (onvermogen objecten te herkennen of thuis te brengen ondanks intacte sensorische functies)
(d) stoornis in de uitvoerende functies (dat wil zeggen plannen maken, organiseren, opeenvolgend handelen, abstraheren)
B. De cognitieve stoornissen in criterium A1 en A2 veroorzaken elk een significante achteruitgang in het sociaal of beroepsmatig functioneren en betekenen een significante beperking van het vroegere niveau van functioneren.
C. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis veroorzaakt is door de directe fysiologische consequenties van een andere somatische aandoening dan de ziekte van Alzheimer of een cerebro-vasculaire ziekte, maar bijvoorbeeld één van de hieronder vermelde somatische aandoeningen.
D. De stoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium
Voornaamste l
- Ziekte van Creutzfeldt-Jacob
- Koeroe (of Kuru)
- Normal-pressure hydrocephalus (toename hersenvocht)
- Hypothyroïdie (te traag werkende schildklier)
- Hersentumor
- Vitamine B12 deficiëntie (tekort)
- Bestraling van de hersenen
- Hyperinsulinemie